“Wat geldt voor autorijden, geldt ook voor volwassen worden: door er iets over te leren, weet je beter hoe je kunt omgaan met de problemen die je kunt tegenkomen.”
“Misschien ben je bang dat je een kans hebt gemist om je hersenen te laten groeien. Niet meer aan denken. Het mooie van je hersenen is dat je de ontwikkeling gewoon bij kunt sturen.”
Neuroplasticiteit. Dit begrip verwijst naar het vermogen van het zenuwstelsel om de structuur en de functie tijdens een leven te veranderen, in reactie op omgevingsdiversiteit. Dit fenomeen is de afgelopen vijf jaar sterk op het voorplan gekomen, ook op het voorplan van het onderwijs. Het is de verdienste van uitgeverij Bazalt om de kennis hieromtrent met dit boek ter beschikking te stellen van jongeren van 11 tot 15 jaar en natuurlijk ook van hun begeleiders. Opdat ze beter zouden begrijpen wat er in die levensperiode met hen gebeurt en hoe ze een en ander kunnen versterken of veranderen.
Het boek richt zich in zijn schrijfstijl en layout rechtstreeks tot de jongeren. Het geeft hen inzicht in de werking en de ontwikkeling van de hersenen en hoe dit alles een impact heeft op hun manier van zijn en denken. Tegelijk nodigt het hen uit om zich daar niet gewoon bij neer te leggen, het niet alleen maar passief te ondergaan, maar er actief mee aan de slag te gaan en hun eigen brein beter te begrijpen.
Bij dit boek werd er een lessenreeks ontwikkeld waarmee leerkrachten direct aan de slag kunnen. Je vindt het op de website van Bazalt.
“Een harde omschrijving van een moeilijke groep is niet te geven, omdat gedragsproblemen in hoge mate subjectief bepaald zijn.”
“Leerkrachten die in hun eigen groep geen gedragsproblemen ervaren, zien een moeilijke groep vaak als een exclusieve last voor de leerkracht van de desbetreffende groep. Men vindt het erg vervelend voor de collega, maar denkt: ik ben blij dat ik niet voor die groep sta…”
Het Pica-onderwijscongres 2019. Voor het podium staat een minzame, zachte, introverte en zeer bescheiden man. Een Nederlandse Vlaming, zoals ik alleen hem noemen mag.En dan is het zover. Na een korte inleiding betreedt hij het podium. Meteen zie je het: hij ondergaat een metamorfose. Die minzame, zachte, introverte en zeer bescheiden man wordt een bevlogen spreker en weet het publiek door zijn persoonlijkheid, zijn humor, zijn eruditie meteen te winnen voor de voorstelling van zijn nieuwe boek. En je beseft: Kees komt thuis, thuis in zijn wereld van gekwetste leerkrachten en even gekwetste kinderen voor wie hij het verschil wil maken, het verschil kan maken, het verschil maakt. En je krijgt kippenvel…
Nog maar zelden zal de lezer een boek onder de ogen gehad hebben dat theorie, persoonlijke begeleidingservaringen en werkvloerpraktijk op zo’n magistrale manier met elkaar verbindt. De oplossingen die Kees in zijn boek aanreikt, zijn soms op wetenschappelijk bewijs gebaseerd, soms ook niet. Omdat niet alle problemen zich laten vatten door de wetenschap van wat werkt. Zijn stelregel is duidelijk: als iets niet werkt voor deze groep, verspil er dan verder geen energie aan maar ga op zoek naar iets anders dat voor die specifieke groep wel werkt. Want voor hem is geen enkele interventie die het verschil maakt, hoe klein of onwetenschappelijk ook, banaal. Het is duidelijk: voor Kees maken de leerlingen, de leerkracht en het leerkrachtenteam het verschil. Want een moeilijke groep is voor Kees een probleem van het hele leerkrachtenteam, het hele schoolteam. In zijn boek geeft meester-verteller Kees meer mee dan alleen maar gedragsoplossingen. Hij inspireert leerlingen, ouders, leerkrachten en schoolteams en geeft ze hoop en vertrouwen. Hoop en vertrouwen dat het anders kan zijn, dat het anders wordt.
Dit boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat de auteur in op meer theoretische aspecten zoals groepsvorming, groepsrollen, klassenmanagement en sanctiebeleid en de rol van de leerkrachten en schoolleiders daarin. We herkennen hier onder andere het model van groepsontwikkeling van Bruce Tuckman en het 4-lademodel van Monique D’Aes. Daarenboven lees je doorheen het hoofdstuk voor de schoolleiders een heus pleidooi om actief in te zetten op Sociaal-Emotioneel Leren. Tot slot toont hij aan dat de ouders een onmisbare partner zijn als het gaat over de aanpak van moeilijke groepen.
Het tweede deel van het boek is het meest praktische. Hierin legt Kees eerst en vooral zijn werkwijze uit en toont hij het belang van preventieve maatregelen op een concreet manier aan. Eens zover behandelt hij in afzonderlijke momenten de verschillende momenten van een schooldag waarvoor hij concrete tips en methodieken ter beschikking stelt. Deze momenten zijn de volgende:
de binnenkomst;
de start van de dag, de start van de middag;
tijdens de les;
de wisselmomenten;
de pauzes;
het einde van de dag.
Een boek dat door heel veel onderwijsmensen zal gesmaakt worden!
“Leerstoornissen bestaan alleen in relatie tot wat je van jezelf vraagt en wat de maatschappij van je vraagt.”
“In het spellingonderwijs zijn er twee uiteenlopende benaderingen: directe instructiemethoden gericht op spellingkennis lijken effectiever te zijn dan inprentingsmethoden.”
Voorstellen moet je hem niet. Tom Braams is al jaren in Nederland en Vlaanderen een autoriteit op het vlak van leerproblemen in het algemeen en lees- en spellingproblemen in het bijzonder. In dit handboek slaagt hij erin om de recentste inzichten in verband met dyslexie op een zeer toegankelijke manier weer te geven en te koppelen aan op bewijs gebaseerde diagnostische procedures en behandelingsmethodes.Dit boek, duidelijk gelardeerd met zijn jarenlange praktijkervaring, verdient de status van het beste Nederlandstalig multidisciplinaire standaardwerk over dyslexie, een doctoraatstitel waardig. Het is dan ook verplichte literatuur voor iedereen die professioneel met kinderen, jongeren en volwassenen met lees- en spellingproblemen of dyslexie aan de slag gaat.
Dit handboek bestaat uit drie grote delen en bevat daarnaast enkele zeer interessante bijlagen zoals een overzicht van internetverwijzingen, een verklarende (vak-)woordenlijst en een zeer uitgebreide literatuurlijst.
In het eerste deel komt de (theoretische) achtergrond uitgebreid aan bod. Tom Braams gaat hierbij veel verder dan het geven van een definitie en de voor de hand liggende lijst met symptomen, prevalentiecijfers en comorbiditeit. Hij beschrijft onder andere ook de geschiedenis van het begrip dyslexie, gaat dieper in op een aantal neurocognitieve componenten en toont aan waarom er individuele verschillen zijn. Heel belangrijke hoofdstukken in dit eerste deel vind ik het hoofdstuk over de beleving van dyslexie enerzijds en dat over de preventie van lees- en spellingproblemen.
Het tweede deel staat helemaal in het teken van de diagnostiek van dyslexie. Ook dit hoofdstuk bewijst dat de auteur heel goed op de hoogte is van de allernieuwste stand van zaken rond diagnostiek. Zo behandelt het de handelingsgerichte diagnostiek, de nieuwe visie op intelligentie via het CHC-model en sluit het aan op de DSM-5.
In het derde en laatste deel komt de behandeling van dyslexie aan bod. Tom Braams begint met een overzicht van de niet-effectieve behandelingen en andere dwaalwegen dat voor sommige lezers weleens zeer ontnuchterend zou kunnen zijn. Hij trekt de behandeling van de aan dyslexie eigen lees- en spellingproblemen uit elkaar in twee verschillende hoofdstukken en wijdt een ander hoofdstuk helemaal aan het aanleren van vreemde talen. Ook compenserende en dispenserende maatregelen krijgen in dit deel een plaats naast de psycho-educatie. Tom Braams eruditie blijkt hier echter vooral uit zijn hoofdstuk over zelfregulatie waarin thema’s zoals de executieve functies, metacognitie en zelfdeterminatie aan bod komen.
Kortom: dit is niet zomaar een boek over dyslexie, dit is ongetwijfeld hét boek over dyslexie dat ik de afgelopen tien jaar gelezen heb.
“Te veel activiteiten en te weinig tijd besteden aan de uitvoering ervan is een giftige cocktail.”
“Een valkuil in het onderwijs is te denken dat een ervaren leraar automatisch een goede leraar is.”
“Onze aanpak creëert letterlijk meer tijd om je te richten op de wezenlijke processen in je school.”
Het is intussen een bekend fenomeen in het Vlaamse en Nederlandse onderwijs. Leerkrachten moeten met zoveel randprocessen en randtaken rekening houden, dat ze meer en meer het gevoel krijgen om niet meer tot de essentie van hun opdracht toe te komen, het gewoon en goed lesgeven. Of zoals een leerkracht het deze week nog aan mij verwoordde: “Ik doe mijn job graag voor de kinderen, maar al dat papierwerk is er te veel aan”.
De auteurs van dit boek hebben in de praktijk van het Nederlandse onderwijs een eigen kwaliteitsaanpak ontwikkeld, de Enigma-aanpak, die universeel, in elke school toe te passen is. Je zou deze aanpak kunnen omschrijven met het cliché minder is meer, waarbij minder slaat op het aantal doelen en ambities die een school wil waarmaken en meer op de onderwijskwaliteit. Deze uitspraak wil allerminst zeggen dat de aanpak een cliché is. Integendeel: het is een blauwdruk voor goed onderwijs gegeven door gelukkige en gemotiveerde leerkrachten. Eigenlijk is het boek een eerbetoon aan het handelings-gerichte principe De leerkracht doet ertoe.
Enigma is een aanpak die bestaat uit twee sporen. Het eerste spoor richt zich op het ontwikkelen en borgen van de basis voor de kwaliteitszorg op school, het andere richt zich op het professionaliseren van het team. Beide sporen zijn nauw met elkaar verweven: onderwijskwaliteit vraagt vakmanschap en vakmanschap vraagt tijd om die onderwijskwaliteit te kunnen garanderen.
De kwaliteitsaanpak wil een antwoord bieden op de problemen die in het Nederlandse en, mutatis mutandis, in het Vlaamse onderwijs aan de orde zijn. Namelijk:
de ervaren werkdruk;
de administratieve druk;
het uitvallen van beginnende leerkrachten;
de onduidelijkheid over het curriculum;
de druk van het Passend onderwijs (NL) of het M-decreet (VL);
de druk op de schoolleiding, de directie, het directieteam;
het gebrek aan een gezamenlijke missie en visie van het leerkrachtenteam.
Vanuit mijn eigen ervaring zou ik hieraan willen toevoegen dat deze kwaliteitsaanpak ook een antwoord zou kunnen bieden op het probleem van de uitval van nieuwe directies die het – in Vlaanderen althans – na een termijn van twee jaar lijken voor bekeken te houden.
Na een uitgebreide introductie van de aanpak in het eerste hoofdstuk tonen de auteurs in het tweede hoofdstuk aan hoe men met deze aanpak de werkdruk in de school kan terugdringen. Dit doen ze aan de hand van hele concrete aanbevelingen die af en toe zeer confronterend kunnen zijn voor directies en leerkrachten omdat ze een aantal heilige huisjes onderuit halen.
In het derde hoofdstuk staat het vakmanschap van de leerkracht centraal. Waarbij de rollen van de individuele leerkracht, het leerkrachtenteam en de schoolleiding centraal staan en zeer uitgebreid toegelicht worden. Ook de beginnende leerkracht krijgt hierin een nadrukkelijke plaats.
Hoofdstuk vier leert ons hoe het schoolteam constructief aan de schoolorganisatie kan bouwen. De schoolorganisatie is immers niet exclusief het domein van de schoolleiding maar wel de verantwoordelijkheid van iedereen die op de school werkt.
Het vijfde hoofdstuk leert de lezer hoe hij de voorgestelde kwaliteitsaanpak op school kan implementeren.
In het laatste hoofdstuk brengen de auteurs een aantal doordachte bedenkingen bij de voorgesteld aanpak naar voren.
Rest me hier deze boekvoorstelling te besluiten met de volgende boutade:
En wat als alle onderwijsmensen nu eens gewoon dit boek gingen lezen?